Het woord 'Bevrijding' - Jan van Barneveld
'Bevrijding' was al een woord toen we nog bij Bosgoed waren, op boerderij 'De kleine Ham', in de Boevenbrinkstraat tussen Twello en Terwolde. Begin oktober waren we daar naartoe gegaan, want ons huis in de Twellose Stationsstraat stond te dicht bij de spoorlijn om veilig te zijn. Maar in maart '45 leek daar alles weer rustig terwijl dicht bij Bosgoed inmiddels een batterij Duits luchtdoelgeschut was opgesteld, dus daar zaten we vaak te schuilen in de kelder. En zo besloot mijn vader in maart '45 dat we teruggingen naar Twello. De tocht verliep zonder problemen. In het evacuatiewagentje achter vaders fiets zaten zoveel mogelijk spullen. Mijn zus Riet ging bij hem achterop, ik bij moeder en daar gingen we. Achter de Bruggenbosch langs, Blikkenweg, Parkelerweg, Rijksstraatweg…
Het was mooi weer, dit voelde steeds meer zoals ik mij de bevrijding voorstelde. En toen, eindelijk, draaiden we onze Stationsstraat in. Gespannen keek ik of opa en tante Truus thuis waren, maar in Passir Poetih was niemand te zien. Ook verderop, bij Fré Meeuwsse, was het stil, zelfs bij Gerrit van Triest de kolenboer was niemand, stilte was het enige. Bij ons huis stapten we af. Voor het voorraam waren steigerplanken gespijkerd. Dat had vader gedaan nadat er eind oktober een bom op het huis van Westerweel, tegenover ons, was gevallen. De voorgevel daarvan stond er nog, maar daarachter was een gapend gat. Het huis naast ons was leeg en ook bij opa's klompenfabriek was geen geluid of beweging. Op de overweg stonden de spoorbomen omhoog en tussen de verroeste rails groeide hier en daar onkruid. Het station was beschadigd, maar pas toen we op het Stationsplein kwamen leek het een ruïne die elk moment in elkaar kon storten. "Laten we maar teruggaan," zei vader. Nee, deze onheilspellende stilte leek niet op hoe ik mij de bevrijding had voorgesteld. In de weken die volgden gebeurde er weinig, al werden de geruchten over de Tommies die al dichtbij zouden zijn steeds sterker. Maar af en toe waren er ook beschietingen, die ons weer de kelder in joegen. Toen werd het 11 april. Wij, in Twello, hoorden onophoudelijk kanongebulder dat klonk als ver onweer: de bevrijding moest nabij zijn. Die dag en de nacht erna brachten we door in de kelder. Op 12 april ging het schieten door, wij bleven in de kelder, waar we 's avonds ook weer gingen slapen. De volgende ochtend was ik alleen. Door het kelderraam klonken onbekende stemmen en geluiden, veel luider dan anders. Snel kleedde ik mij aan. Bij het hekje stonden vader, moeder en Riet opgewonden te praten met oom Jan en tante Jo. Verderop in de straat stonden overal groepjes bij elkaar, allemaal even vrolijk en opgewonden. En overal rood-witblauwe vlaggen, sommige met een oranje wimpel erbij. Vader tilde mij op en zei: "We zijn bevrijd! Bevrijd!" Zijn stem schoot uit in een hoge piep. Er kwam een klein, open, vierkant legerautootje langs met twee soldaten erin, ze droegen rare platte helmen met camouflagenetjes en zwaaiden naar ons. Iedereen zwaaide terug en juichte de mannen toe: dit waren beslist géén Duitsers. "Goed kijken," zei vader, "dat zijn de Canadezen! Die hebben ons bevrijd!" Hij draaide mij boven zijn hoofd in de rondte en zette mij met een zwaai weer neer.
"Bevrijd!" zei moeder, ze gaf me zomaar een kus. En nóg een. "Vannacht!" zei Riet. "Vannacht zijn ze gekomen!"
"Ga mee," zei vader, "gaan we samen kijken bij de Canadezen. Ze staan hier om de hoek, langs de spoorlijn.
" Samen liepen we naar de hoek bij de overweg, tussen de pratende en lachende mensen door. Daar stond een hele rij legerauto's, allerlei soorten, en groene motorfietsen, van alles was er. Tanks waren er ook, schots en scheef geparkeerd, onder de modder, en er liepen soldaten. Bij een van de tanks zat een soldaat te eten, grote witte boterhammen met grote plakken worst. Vader zag dat hij nog een half witbrood naast zich had liggen. Hij vroeg aan de soldaat: "Kaufen?" De soldaat lachte en gaf vader het stuk brood. "For the boy," zei hij, het geld dat vader hem voorhield wilde hij niet hebben. Toen wij wegliepen pakte hij een reep chocola uit zijn zak en een pakje kauwgum en gaf die aan mij. Hij stak zijn hand op, lachte en at verder van zijn spierwitte boterham. Die hele, eindeloze dag vol zon en kleuren en vrolijkheid lachten en zongen alle mensen. Dit was de Bevrijding, een woord met een sprookjesklank dat die dag een gouden glans kreeg die er nooit meer af zou gaan. Die dag werd er een gordijn opengetrokken, waardoor voor altijd de zon naar binnen zou schijnen. Ik wist zeker dat er nóóit meer gevaar zou zijn; nooit meer Duitsers met geweren, nooit meer vliegtuigen die onverwacht naar beneden konden duiken en ons konden bestoken met kogels en bommen. Je kon nu altijd gewoon op straat lopen en hoefde nooit meer bang te zijn voor mannen in uniform, mannen met helmen of mannen met platte petten die je zomaar op zouden kunnen pakken en je mee konden nemen naar verschrikkelijke plaatsen. De mannen met uniformen die je nu zag waren vriendelijk en aardig, ze lachten als je wat tegen hen zei en gaven je chocola en kauwgum. En ze maakten grapjes die je niet kon verstaan, maar die toch heel vriendelijk waren en heel erg grappig.
De Bevrijding, een woord met een hoofdletter.
De Kleine Ham aan de Boevenbrinkstraat
Stationsstraat in Twello
Het woord 'Bevrijding' - Jan van Barneveld 'Bevrijding' was al een woord toen we nog bij Bosgoed waren, op boerderij 'De kleine Ham', in de Boevenbrinkstraat tussen Twello en Terwolde. Begin oktober waren we daar naartoe gegaan, want ons huis in de Twellose Stationsstraat stond te dicht bij de spoorlijn om veilig te zijn. Maar in maart '45 leek daar alles weer rustig terwijl dicht bij Bosgoed inmiddels een batterij Duits luchtdoelgeschut was opgesteld, dus daar zaten we vaak te schuilen in de kelder. En zo besloot mijn vader in maart '45 dat we teruggingen naar Twello. De tocht verliep zonder problemen. In het evacuatiewagentje achter vaders fiets zaten zoveel mogelijk spullen. Mijn zus Riet ging bij hem achterop, ik bij moeder en daar gingen we. Achter de Bruggenbosch langs, Blikkenweg, Parkelerweg, Rijksstraatweg… Het was mooi weer, dit voelde steeds meer zoals ik mij de bevrijding voorstelde. En toen, eindelijk, draaiden we onze Stationsstraat in. Gespannen keek ik of opa en tante Truus thuis waren, maar in Passir Poetih was niemand te zien. Ook verderop, bij Fré Meeuwsse, was het stil, zelfs bij Gerrit van Triest de kolenboer was niemand, stilte was het enige. Bij ons huis stapten we af. Voor het voorraam waren steigerplanken gespijkerd. Dat had vader gedaan nadat er eind oktober een bom op het huis van Westerweel, tegenover ons, was gevallen. De voorgevel daarvan stond er nog, maar daarachter was een gapend gat. Het huis naast ons was leeg en ook bij opa's klompenfabriek was geen geluid of beweging. Op de overweg stonden de spoorbomen omhoog en tussen de verroeste rails groeide hier en daar onkruid. Het station was beschadigd, maar pas toen we op het Stationsplein kwamen leek het een ruïne die elk moment in elkaar kon storten. "Laten we maar teruggaan," zei vader. Nee, deze onheilspellende stilte leek niet op hoe ik mij de bevrijding had voorgesteld. In de weken die volgden gebeurde er weinig, al werden de geruchten over de Tommies die al dichtbij zouden zijn steeds sterker. Maar af en toe waren er ook beschietingen, die ons weer de kelder in joegen. Toen werd het 11 april. Wij, in Twello, hoorden onophoudelijk kanongebulder dat klonk als ver onweer: de bevrijding moest nabij zijn. Die dag en de nacht erna brachten we door in de kelder. Op 12 april ging het schieten door, wij bleven in de kelder, waar we 's avonds ook weer gingen slapen. De volgende ochtend was ik alleen. Door het kelderraam klonken onbekende stemmen en geluiden, veel luider dan anders. Snel kleedde ik mij aan. Bij het hekje stonden vader, moeder en Riet opgewonden te praten met oom Jan en tante Jo. Verderop in de straat stonden overal groepjes bij elkaar, allemaal even vrolijk en opgewonden. En overal rood-witblauwe vlaggen, sommige met een oranje wimpel erbij. Vader tilde mij op en zei: "We zijn bevrijd! Bevrijd!" Zijn stem schoot uit in een hoge piep. Er kwam een klein, open, vierkant legerautootje langs met twee soldaten erin, ze droegen rare platte helmen met camouflagenetjes en zwaaiden naar ons. Iedereen zwaaide terug en juichte de mannen toe: dit waren beslist géén Duitsers. "Goed kijken," zei vader, "dat zijn de Canadezen! Die hebben ons bevrijd!" Hij draaide mij boven zijn hoofd in de rondte en zette mij met een zwaai weer neer. "Bevrijd!" zei moeder, ze gaf me zomaar een kus. En nóg een."Vannacht!" zei Riet. "Vannacht zijn ze gekomen!" "Ga mee," zei vader, "gaan we samen kijken bij de Canadezen. Ze staan hier om de hoek, langs de spoorlijn." Samen liepen we naar de hoek bij de overweg, tussen de pratende en lachende mensen door. Daar stond een hele rij legerauto's, allerlei soorten, en groene motorfietsen, van alles was er. Tanks waren er ook, schots en scheef geparkeerd, onder de modder, en er liepen soldaten. Bij een van de tanks zat een soldaat te eten, grote witte boterhammen met grote plakken worst. Vader zag dat hij nog een half witbrood naast zich had liggen. Hij vroeg aan de soldaat: "Kaufen?" De soldaat lachte en gaf vader het stuk brood. "For the boy," zei hij, het geld dat vader hem voorhield wilde hij niet hebben. Toen wij wegliepen pakte hij een reep chocola uit zijn zak en een pakje kauwgum en gaf die aan mij. Hij stak zijn hand op, lachte en at verder van zijn spierwitte boterham. Die hele, eindeloze dag vol zon en kleuren en vrolijkheid lachten en zongen alle mensen. Dit was de Bevrijding, een woord met een sprookjesklank dat die dag een gouden glans kreeg die er nooit meer af zou gaan. Die dag werd er een gordijn opengetrokken, waardoor voor altijd de zon naar binnen zou schijnen. Ik wist zeker dat er nóóit meer gevaar zou zijn; nooit meer Duitsers met geweren, nooit meer vliegtuigen die onverwacht naar beneden konden duiken en ons konden bestoken met kogels en bommen. Je kon nu altijd gewoon op straat lopen en hoefde nooit meer bang te zijn voor mannen in uniform, mannen met helmen of mannen met platte petten die je zomaar op zouden kunnen pakken en je mee konden nemen naar verschrikkelijke plaatsen. De mannen met uniformen die je nu zag waren vriendelijk en aardig, ze lachten als je wat tegen hen zei en gaven je chocola en kauwgum. En ze maakten grapjes die je niet kon verstaan, maar die toch heel vriendelijk waren en heel erg grappig. De Bevrijding, een woord met een hoofdletter.