Kloosterboer 1940-1945

Het volgende verhaal is geschreven door de heer E.A. Kloosterboer uit Terwolde in maart 1988. 
Hij vond het een goede gedachte om één en ander over de oorlog 1940-1945 op papier te zetten en het zodoende te bewaren voor ons nageslacht.

Mobilisatie.
Om te beginnen wil ik iets schrijven over de mobilisatie, welke in de nazomer van 1939 begon. Alle militairen werden opgeroepen. Zo ook mijn broer Herman, die bijna steeds in de Betuwe heeft gelegen. We kregen thuis ook inkwartiering van soldaten en paarden en wagens. Ook moesten wij zelf met de paarden naar Apeldoorn waar ze werden gekeurd en ingevorderd, maar onze paarden waren ingeschreven in het Stamboek en er werden veulens bij gefokt; zodoende werden ze vrijgegeven en mochten we ze houden. De meeste militairen hadden er totaal geen verstand van om met paarden om te gaan, zodat er veel ongelukken gebeurden en de paarden met wagen en al op de loop gingen. Twee jongemannen uit Veenendaal konden later nog het best rijden. Ze moesten alle dagen het eten naar de soldaten op de Voorster Klei brengen. Ook de materialen, o.a. prikkeldraad waarmee een versperring langs de IJssel werd gemaakt, brachten ze weg. Van de 10 rollen puntdraad werden er 2 of 3 weer meegebracht, bij ons in de schuur onder het stro verstopt en ’s avonds bij de boeren verkocht. Evenals de haver die ze kregen voor de paarden om te voeren werd aan de boeren voor een zacht prijsje verkocht. De paarden kwamen echter niet te kort, want er werden overgebleven broden uit de keukenwagen gehaald en aan de paarden gevoerd. Die keukenwagen stond achter het ‘Wapen van Gelderland’. Eén van die twee jongemannen was ook nog een berucht stroper: als ze hun dagelijkse rondgang deden met paard en wagen hadden ze altijd een geweer bij zich. Als ze dan onderweg een haas of konijn zagen moest die het ontgelden. De vangst werd dan ‘s avonds in het donker aan de burgers in het dorp te koop aangeboden.

Ziekte. 
Het jaar 1939 was het jaar van mond- en klauwzeer onder het vee. Dat was een verschrikkelijke ziekte. Wij hadden er ook mee te kampen: kalveren stierven of werden dood geboren, bijna geen melk van de koeien met blaren op de tepels. Er werd toen alleen nog met de hand gemolken, maar op de lange duur waren de klauwen van de koeien nog het ergste: die rotten gewoon weg en daarom ging ik om de andere dag met een emmer creoline naar de koeien om ze daar stuk voor stuk met de poten in te zetten. Hierbij werd ik altijd geholpen door één van de soldaten. Tegenwoordig worden de koeien en het jongvee preventief ingespoten, hetgeen een uitkomst is.

Evacuatie. 
De soldaten kregen maar weinig verlof om naar huis te gaan, maar één van onze militairen wilde zó graag naar zijn meisje in Veenendaal. Hij is in een pak van mijn vader er ’s zondags toch heen geweest. Bij ons vóór de kerk werden de soldaten vaak gedrild door de oversten: rechts en links marcheren, in de houding enz. Dit ging allemaal zo door totdat op de tiende mei 1940 de oorlog uitbrak. ‘s Morgens om 4 uur hoorden we heel veel vliegmachines overvliegen, zodat we helemaal niet meer slapen konden. Wij stonden normaal ’s morgens om half 6 op, maar we gingen die ochtend nog vroeger melken. Tegen 6 uur werd de brug in Zutphen opgeblazen. Ik zie het nog zo gebeuren: een hevige knal en met grote wolken stof en rook ging hij de lucht in. Toen we thuis kwamen van het melken was het voorhuis vol militairen die al gevlucht waren. Ze zaten te luisteren bij de radio naar berichten. Deze militairen waren langs de IJssel al onder vuur genomen door de Duitsers vanaf de overkant. Nú was het werkelijk oorlog geworden en moesten we evacueren. Al heel lang vóór die tijd was dit door de gemeente geregeld: we moesten zelf een adres opgeven en dit was voor ons J. Lammersen bij De Kar in Klarenbeek. De boerderij heet ‘De Bloemenk’. Mijn moeder had wat kleren en beddengoed en dekens ingepakt. Voor de middag kregen we een vraag van de fam. Reicholt uit de Wilhelminaweg (waar een invalide dochter thuis was) of we hen met paard en brik naar de Gravenstraat wilden brengen. Welk adres ben ik vergeten. Ik heb dit direct na de middag nog gedaan, waarna mijn vader en moeder met oom en tante J. Doornebosch met het rijtuig naar Klarenbeek vertrokken. Ik moest zelf ’s avonds eerst melken, waar mij B.Bartelds mee hielp. Die woonde achter in de Tuinstraat en hoefde daar niet weg. Dat huis is later in de oorlog door een V1 getroffen en zijn vrouw Riek Waanders verongelukte daarbij. Zelf ben ik die avond met paard en carpion (dit was een geveerd vierwielig wagentje) naar De Kar vertrokken. Mijn broer Adriaan was al met de fiets weggegaan. Op die carpion hebben we met ons tweeën enige nachten geslapen. 
Vrijdag 11 mei ging ik ’s morgens en ’s avonds alleen van Klarenbeek naar Voorst om te melken. Bartelds was daar dan om te helpen. Diezelfde avond was het een chaos in Voorst: vluchtende Hollandse militairen, die met hun paarden en wagens in volle galop naar Apeldoorn trokken, in de steek gelaten door hun oversten, die zelf een goed heenkomen zochten. Waar die heen gingen weet ik niet.

12 mei.
Zaterdag ’s morgens waren de Duitsers tot bij het ‘Station Voorst’ doorgedrongen. (in Voorst stopten toen de treinen nog). De familie Hunnekink van de Emper Brug was ook bij Lammersen in huis. Zij was Marie Lammersen. De Hunnekink’s werden echter zaterdagmorgen door de Duitsers teruggestuurd, zodat hun koeien niet werden gemolken. Die ochtend heb ik het voorhuis bij ons nog nagekeken en vond in de slaapkamer twee soldatenuniformen. Ze hadden twee pakken van ons aangetrokken en daarin waren ze gevlucht. 
Vóór de kerk onder de bomen stonden dicht op elkaar een heleboel militaire vrachtauto’s. Die waren er vrijdags neergezet en zaterdags onbemand achtergelaten. Vanuit Zutphen zijn de Duitsers daar op aan ’t schieten gegaan met granaten, Ze wisten van die wagens door verraad van enkele Hollanders.
De kerk was toen erg getroffen: in het schip van de kerk was een heel groot gat geslagen, maar de toren was ook erg gehavend en het is nog een geluk, dat de spits is blijven staan, al was het erg gevaarlijk met harde wind. De toren is na de eerste oorlogsdagen vrij snel hersteld. Alle auto’s voor de kerk zijn totaal uitgebrand. Ook de boerderij kreeg een paar voltreffers: het achterschild van de deel was helemaal weg en bij de varkensschuur was een stuk van de zijgevel helemaal weggeslagen. Enkele uitgedragen zeugen lagen dood in het hok. Dat de boerderij niet is afgebrand is een wonder, want er is een granaat dwars door de hilde met stro gegaan en toen in de koestal op de stenen vloer uiteen gespat. Alle deuren van het achter- en voorhuis waren door de luchtdruk losgeslagen en de meesten konden niet meer dicht. Tweederde van de ruiten in het hele huis waren kapot. Ook rondom het huis waren grote gaten in de grond waar de granaten waren ingeslagen. De Openbare Lagere School heeft het er nog vrij goed van afgebracht, maar bij de fam. Bruining van de kwekerij ‘De Bongerd’ was van de warenhuizen bijna al het glas stuk. Dit heeft zich allemaal in de voormiddag afgespeeld op zaterdag 12 mei.

Maar in de namiddag moest ik weer melken en ik was er mij wel van bewust dat de Duitsers in het dorp Voorst waren. In mijn daagse plunje met klompen aan, een emmer aan het stuur van de fiets, trok ik op Voorst aan. Er was geen sterveling op de weg. Toen ik de Huttendijk afkwam (de weg liep toen over de dijk achter de Mulderskolk langs met een grote S-bocht) zag ik de eerste Duitsers, zo’n 25 manschappen. Ze lagen tegen de dijk aan te rusten. Toen ze mij zagen komen klonk er een bevel (de Duitsers konden goed schreeuwen!) en alle soldaten stonden op met hun geweer in de aanslag. Ik fietste maar rustig door en stak de hand op. Gelukkig lieten ze me gaan, maar toen ik voorbij was rammelden de klompen van mij op de trappers van de fiets van het beven. Toen ik in het dorp kwam was er grote paniek: de Duitsers hadden Hollandse soldaten krijgsgevangen gemaakt en stonden opgesteld om naar Duitsland vervoerd te worden; huilende vrouwen liepen er omheen met boterhammen om mee te geven, hetgeen door de Duitsers werd toegelaten. In Huize Enkstein lagen een aantal soldaten, waarvan de kapitein niet terug wilde trekken voor de Duitsers, maar ze werden na hevig schieten gevangen genomen. De kapitein wist op het laatste moment echter toch nog te vluchten…
Ik heb toen Bartelds opgehaald om me te helpen melken. Toen we bij huis kwamen wemelde het van Duitsers om de kerk en in en om de boerderij. Ik wilde het hekje voor het huis door gaan, maar een Duitse overste hield me staande en heeft me verschrikkelijk uitgekafferd. Het meeste kon ik niet verstaan. Ik had een emmer aan de arm en heb hem proberen uit te leggen, dat ik de boer was en dat ik de koeien wilde melken. Gelukkig waren alle koeien nog in leven. Tijdens het melken vlogen de vliegmachines van de Duitsers zo enorm laag over ons heen, dat we steeds verder onder de koeien kropen, maar Bartelds zei op een gegeven ogenblik: “We gaan naar huis, het is hier levensgevaarlijk!” We hebben de koeien maar weer los gedaan zonder ze allemaal te hebben gemolken. Toen ik weer naar Klarenbeek fietste was de Apeldoornse straatweg vol met Duitse colonnes, die op Apeldoorn aan trokken.

Pinksteren.
Zondags ’s morgens was het stil in Voorst. De Duitsers waren verder getrokken en het huis was leeg. Ik vond nog wel een uniform van een Duitser, die burgerkleren aangetrokken had. Teruggekeerd bij mijn ouders vertelde ik dat de Duitsers weg waren, maar dat in ons huis alle deuren open stonden. We zijn toen met ons vieren, mijn vader, oom Jan Doornebosch, mijn broer Adriaan en ik direct op de fiets terug gegaan naar Voorst. Toen we daar aankwamen, het is bijna niet te geloven, waren er burgers uit Voorst bij ons in het voorhuis al in de kasten aan het trekken en wat hen paste wilden ze meenemen. Mijn vader wilde ze wegjagen, maar wat zeiden ze? “Het is oorlog; daar hoort je niets meer van toe.” We hebben meteen alle deuren dicht gebonden en dicht gespijkerd en inmiddels waren ze verdwenen. Van de keuken en de slaapkamers hebben we de ramen met karton weer dicht gemaakt, zodat we weer in ons eigen huis konden wonen. Dit was zondag 13 mei, eerste Pinksterdag. Die namiddag en vooral tweede Pinksterdag kwamen er honderden mensen kijken wat er allemaal gebeurd was om de kerk. Er was in de omgeving nergens wat vernield.

‘Het Zorgvliet’
Tweede Pinksterdag kreeg ik van mijn ouders vrij van melken zodat ik mijn verloofde op kon zoeken, die in Twello achter het Holthuis woonde. Zij moesten daar ook weg. Gelukkig vond ik haar ongedeerd terug. Het was een emotionele ontmoeting na die spannende dagen!
Wanneer mijn broer Herman weer thuis is gekomen weet ik niet, maar dat kan hij zelf wel vertellen.
Het eerste jaar van de oorlog was niet zo erg, maar zo langzamerhand werd het moeilijker. Van ’s avonds 12 uur tot ’s morgens 4 uur mochten we niet op straat komen. Dit werd later van ’s avonds 11uur tot 4 uur en in 1943 van ’s avonds 10 uur tot 4 uur. In 1943 zijn we getrouwd. Er kwam in Terwolde een boerderij vrij genaamd ‘Het  Zorgvliet’. We konden voor de uitzet niets kopen, want de Duitsers sleepten alles weg. We konden wel wat dingen overnemen of ruilen voor boter of spek, want het eten was op de bon en de hoeveelheid werd steeds minder. In de winter van 1944 hadden we bijna elke avond zgn. ’trekkers’ in huis, die uit het westen kwamen om hier eten te halen. Ze bleven dan 1 nacht over. Mijn vrouw kookte dan een grote pot met pap, waar ze erg dankbaar voor waren. Als ze de volgende morgen weer vertrokken kregen ze allemaal wat rogge mee, waar ze dan thuis weer pap van kookten.

Zorgvliet

Het Zorgvliet aan de Bandijk in Terwolde

Zorgvliet 2

De boog aan de deur is t.g.v. het huwelijk van Evert en Aaltje in 1943 

 

Kazematten. 
Op 23 oktober 1944 lieten de Duitsers hier in Terwolde de kazematten springen. Die waren vóór de oorlog gebouwd door de Hollandse militairen. Ze waren helemaal van beton en stonden langs de IJssel, bedoeld om de Duitsers voor de rivier tegen te houden, maar ze zijn nooit gebruikt. We werden door de Duitsers nog wel gewaarschuwd. De dijk werd afgesloten voor het verkeer. Als we een fluitje hoorden zouden ze de lont aansteken. Nu was 4 dagen eerder onze eerste dochter geboren, dus gingen we midden in het huis in een alkoof staan wachten met de baby op de arm. De klap was verschrikkelijk: de helft van de ruiten gingen kapot, schilderijen en spiegels rammelden naar beneden, de stukken beton kwamen nog tegen het huis aan (op een afstand van 100 m). Maar er stonden twéé kazematten en die andere zou een uur later aangestoken worden. We durfden niet meer in huis te blijven en zijn achter het huis achter een vijfroedige berg vol hooi gaan staan. De afstand van deze kazemat was iets groter, maar de klap was er niet minder om. Moeder en baby konden niet meer in huis wonen, dus heb ik ze met paard en brik zo gauw mogelijk naar mijn schoonouders gebracht. Zo gebeurde er overal wat. De Engelse vliegtuigen probeerden steeds de spoorbrug in Deventer te bombarderen. Dit lukte slecht, maar de omgeving werd wel getroffen: in februari 1944 werd de boerderij ‘De Hazelt’ geraakt door een bom, waarbij mevr. Schrijver verongelukte. De boerderij mét al het stamboekvee erin brandde totaal uit, terwijl Schrijver zelf met ons naar de Hengstenkeuring in Zwolle was. We hebben hier ook nog een groep Duitse soldaten in huis gehad, maar die gedroegen zich correct. Hun overste was een boerenzoon en moest niets hebben van de oorlog, hij werd ook maar gestuurd. We hebben een gewelfde kelder in huis. Daar hebben we vaak met onze buren gebruik van gemaakt. Ik had er wel enig gereedschap in liggen, b.v. een zware ijzeren hamer, een ijzerzaag enz. in geval ons huis geraakt zou worden en de kelder in zou storten.

Haat.
De bevrijding is hier betrekkelijk rustig verlopen. Over de hele oorlog zou ik nog veel meer kunnen schrijven, maar een ander heeft weer een ander verhaal.
Dit wil ik nog even kwijt: in bovenstaande heb ik steeds netjes van ‘Duitsers’ geschreven, maar als ik het mondeling moest doen praatte ik van ‘MOFFEN’! Die haat verdwijnt nooit meer. Het volgende verhaal is geschreven door de heer E.A. Kloosterboer uit Terwolde in maart 1988. Hij vond het een goede gedachte om één en ander over de oorlog 1940-1945 op papier te zetten en het zodoende te bewaren voor ons nageslacht. Mobilisatie. Om te beginnen wil ik iets schrijven over de mobilisatie, welke in de nazomer van 1939 begon. Alle militairen werden opgeroepen. Zo ook mijn broer Herman, die bijna steeds in de Betuwe heeft gelegen. We kregen thuis ook inkwartiering van soldaten en paarden en wagens. Ook moesten wij zelf met de paarden naar Apeldoorn waar ze werden gekeurd en ingevorderd, maar onze paarden waren ingeschreven in het Stamboek en er werden veulens bij gefokt; zodoende werden ze vrijgegeven en mochten we ze houden. De meeste militairen hadden er totaal geen verstand van om met paarden om te gaan, zodat er veel ongelukken gebeurden en de paarden met wagen en al op de loop gingen. Twee jongemannen uit Veenendaal konden later nog het best rijden. Ze moesten alle dagen het eten naar de soldaten op de Voorster Klei brengen. Ook de materialen, o.a. prikkeldraad waarmee een versperring langs de IJssel werd gemaakt, brachten ze weg. Van de 10 rollen puntdraad werden er 2 of 3 weer meegebracht, bij ons in de schuur onder het stro verstopt en ’s avonds bij de boeren verkocht. Evenals de haver die ze kregen voor de paarden om te voeren werd aan de boeren voor een zacht prijsje verkocht. De paarden kwamen echter niet te kort, want er werden overgebleven broden uit de keukenwagen gehaald en aan de paarden gevoerd. Die keukenwagen stond achter het ‘Wapen van Gelderland’. Eén van die twee jongemannen was ook nog een berucht stroper: als ze hun dagelijkse rondgang deden met paard en wagen hadden ze altijd een geweer bij zich. Als ze dan onderweg een haas of konijn zagen moest die het ontgelden. De vangst werd dan ‘s avonds in het donker aan de burgers in het dorp te koop aangeboden. Ziekte. Het jaar 1939 was het jaar van mond- en klauwzeer onder het vee. Dat was een verschrikkelijke ziekte. Wij hadden er ook mee te kampen: kalveren stierven of werden dood geboren, bijna geen melk van de koeien met blaren op de tepels. Er werd toen alleen nog met de hand gemolken, maar op de lange duur waren de klauwen van de koeien nog het ergste: die rotten gewoon weg en daarom ging ik om de andere dag met een emmer creoline naar de koeien om ze daar stuk voor stuk met de poten in te zetten. Hierbij werd ik altijd geholpen door één van de soldaten. Tegenwoordig worden de koeien en het jongvee preventief ingespoten, hetgeen een uitkomst is. Evacuatie. De soldaten kregen maar weinig verlof om naar huis te gaan, maar één van onze militairen wilde zó graag naar zijn meisje in Veenendaal. Hij is in een pak van mijn vader er ’s zondags toch heen geweest. Bij ons vóór de kerk werden de soldaten vaak gedrild door de oversten: rechts en links marcheren, in de houding enz. Dit ging allemaal zo door totdat op de tiende mei 1940 de oorlog uitbrak. ‘s Morgens om 4 uur hoorden we heel veel vliegmachines overvliegen, zodat we helemaal niet meer slapen konden. Wij stonden normaal ’s morgens om half 6 op, maar we gingen die ochtend nog vroeger melken. Tegen 6 uur werd de brug in Zutphen opgeblazen. Ik zie het nog zo gebeuren: een hevige knal en met grote wolken stof en rook ging hij de lucht in. Toen we thuis kwamen van het melken was het voorhuis vol militairen die al gevlucht waren. Ze zaten te luisteren bij de radio naar berichten. Deze militairen waren langs de IJssel al onder vuur genomen door de Duitsers vanaf de overkant. Nú was het werkelijk oorlog geworden en moesten we evacueren. Al heel lang vóór die tijd was dit door de gemeente geregeld: we moesten zelf een adres opgeven en dit was voor ons J. Lammersen bij De Kar in Klarenbeek. De boerderij heet ‘De Bloemenk’. Mijn moeder had wat kleren en beddengoed en dekens ingepakt. Voor de middag kregen we een vraag van de fam. Reicholt uit de Wilhelminaweg (waar een invalide dochter thuis was) of we hen met paard en brik naar de Gravenstraat wilden brengen. Welk adres ben ik vergeten. Ik heb dit direct na de middag nog gedaan, waarna mijn vader en moeder met oom en tante J. Doornebosch met het rijtuig naar Klarenbeek vertrokken. Ik moest zelf ’s avonds eerst melken, waar mij B.Bartelds mee hielp. Die woonde achter in de Tuinstraat en hoefde daar niet weg. Dat huis is later in de oorlog door een V1 getroffen en zijn vrouw Riek Waanders verongelukte daarbij. Zelf ben ik die avond met paard en carpion (dit was een geveerd vierwielig wagentje) naar De Kar vertrokken. Mijn broer Adriaan was al met de fiets weggegaan. Op die carpion hebben we met ons tweeën enige nachten geslapen. Vrijdag 11 mei ging ik ’s morgens en ’s avonds alleen van Klarenbeek naar Voorst om te melken. Bartelds was daar dan om te helpen. Diezelfde avond was het een chaos in Voorst: vluchtende Hollandse militairen, die met hun paarden en wagens in volle galop naar Apeldoorn trokken, in de steek gelaten door hun oversten, die zelf een goed heenkomen zochten. Waar die heen gingen weet ik niet. 12 mei. Zaterdag ’s morgens waren de Duitsers tot bij het ‘Station Voorst’ doorgedrongen. (in Voorst stopten toen de treinen nog). De familie Hunnekink van de Emper Brug was ook bij Lammersen in huis. Zij was Marie Lammersen. De Hunnekink’s werden echter zaterdagmorgen door de Duitsers teruggestuurd, zodat hun koeien niet werden gemolken. Die ochtend heb ik het voorhuis bij ons nog nagekeken en vond in de slaapkamer twee soldatenuniformen. Ze hadden twee pakken van ons aangetrokken en daarin waren ze gevlucht. Vóór de kerk onder de bomen stonden dicht op elkaar een heleboel militaire vrachtauto’s. Die waren er vrijdags neergezet en zaterdags onbemand achtergelaten. Vanuit Zutphen zijn de Duitsers daar op aan ’t schieten gegaan met granaten, Ze wisten van die wagens door verraad van enkele Hollanders. De kerk was toen erg getroffen: in het schip van de kerk was een heel groot gat geslagen, maar de toren was ook erg gehavend en het is nog een geluk, dat de spits is blijven staan, al was het erg gevaarlijk met harde wind. De toren is na de eerste oorlogsdagen vrij snel hersteld. Alle auto’s voor de kerk zijn totaal uitgebrand. Ook de boerderij kreeg een paar voltreffers: het achterschild van de deel was helemaal weg en bij de varkensschuur was een stuk van de zijgevel helemaal weggeslagen. Enkele uitgedragen zeugen lagen dood in het hok. Dat de boerderij niet is afgebrand is een wonder, want er is een granaat dwars door de hilde met stro gegaan en toen in de koestal op de stenen vloer uiteen gespat. Alle deuren van het achter- en voorhuis waren door de luchtdruk losgeslagen en de meesten konden niet meer dicht. Tweederde van de ruiten in het hele huis waren kapot. Ook rondom het huis waren grote gaten in de grond waar de granaten waren ingeslagen. De Openbare Lagere School heeft het er nog vrij goed van afgebracht, maar bij de fam. Bruining van de kwekerij ‘De Bongerd’ was van de warenhuizen bijna al het glas stuk. Dit heeft zich allemaal in de voormiddag afgespeeld op zaterdag 12 mei. Maar in de namiddag moest ik weer melken en ik was er mij wel van bewust dat de Duitsers in het dorp Voorst waren. In mijn daagse plunje met klompen aan, een emmer aan het stuur van de fiets, trok ik op Voorst aan. Er was geen sterveling op de weg. Toen ik de Huttendijk afkwam (de weg liep toen over de dijk achter de Mulderskolk langs met een grote S-bocht) zag ik de eerste Duitsers, zo’n 25 manschappen. Ze lagen tegen de dijk aan te rusten. Toen ze mij zagen komen klonk er een bevel (de Duitsers konden goed schreeuwen!) en alle soldaten stonden op met hun geweer in de aanslag. Ik fietste maar rustig door en stak de hand op. Gelukkig lieten ze me gaan, maar toen ik voorbij was rammelden de klompen van mij op de trappers van de fiets van het beven. Toen ik in het dorp kwam was er grote paniek: de Duitsers hadden Hollandse soldaten krijgsgevangen gemaakt en stonden opgesteld om naar Duitsland vervoerd te worden; huilende vrouwen liepen er omheen met boterhammen om mee te geven, hetgeen door de Duitsers werd toegelaten. In Huize Enkstein lagen een aantal soldaten, waarvan de kapitein niet terug wilde trekken voor de Duitsers, maar ze werden na hevig schieten gevangen genomen. De kapitein wist op het laatste moment echter toch nog te vluchten… Ik heb toen Bartelds opgehaald om me te helpen melken. Toen we bij huis kwamen wemelde het van Duitsers om de kerk en in en om de boerderij. Ik wilde het hekje voor het huis door gaan, maar een Duitse overste hield me staande en heeft me verschrikkelijk uitgekafferd. Het meeste kon ik niet verstaan. Ik had een emmer aan de arm en heb hem proberen uit te leggen, dat ik de boer was en dat ik de koeien wilde melken. Gelukkig waren alle koeien nog in leven. Tijdens het melken vlogen de vliegmachines van de Duitsers zo enorm laag over ons heen, dat we steeds verder onder de koeien kropen, maar Bartelds zei op een gegeven ogenblik: “We gaan naar huis, het is hier levensgevaarlijk!” We hebben de koeien maar weer los gedaan zonder ze allemaal te hebben gemolken. Toen ik weer naar Klarenbeek fietste was de Apeldoornse straatweg vol met Duitse colonnes, die op Apeldoorn aan trokken. Pinksteren. Zondags ’s morgens was het stil in Voorst. De Duitsers waren verder getrokken en het huis was leeg. Ik vond nog wel een uniform van een Duitser, die burgerkleren aangetrokken had. Teruggekeerd bij mijn ouders vertelde ik dat de Duitsers weg waren, maar dat in ons huis alle deuren open stonden. We zijn toen met ons vieren, mijn vader, oom Jan Doornebosch, mijn broer Adriaan en ik direct op de fiets terug gegaan naar Voorst. Toen we daar aankwamen, het is bijna niet te geloven, waren er burgers uit Voorst bij ons in het voorhuis al in de kasten aan het trekken en wat hen paste wilden ze meenemen. Mijn vader wilde ze wegjagen, maar wat zeiden ze? “Het is oorlog; daar hoort je niets meer van toe.” We hebben meteen alle deuren dicht gebonden en dicht gespijkerd en inmiddels waren ze verdwenen. Van de keuken en de slaapkamers hebben we de ramen met karton weer dicht gemaakt, zodat we weer in ons eigen huis konden wonen. Dit was zondag 13 mei, eerste Pinksterdag. Die namiddag en vooral tweede Pinksterdag kwamen er honderden mensen kijken wat er allemaal gebeurd was om de kerk. Er was in de omgeving nergens wat vernield. ‘Het Zorgvliet’ Tweede Pinksterdag kreeg ik van mijn ouders vrij van melken zodat ik mijn verloofde op kon zoeken, die in Twello achter het Holthuis woonde. Zij moesten daar ook weg. Gelukkig vond ik haar ongedeerd terug. Het was een emotionele ontmoeting na die spannende dagen! Wanneer mijn broer Herman weer thuis is gekomen weet ik niet, maar dat kan hij zelf wel vertellen. Het eerste jaar van de oorlog was niet zo erg, maar zo langzamerhand werd het moeilijker. Van ’s avonds 12 uur tot ’s morgens 4 uur mochten we niet op straat komen. Dit werd later van ’s avonds 11uur tot 4 uur en in 1943 van ’s avonds 10 uur tot 4 uur. In 1943 zijn we getrouwd. Er kwam in Terwolde een boerderij vrij genaamd ‘Het  Zorgvliet’. We konden voor de uitzet niets kopen, want de Duitsers sleepten alles weg. We konden wel wat dingen overnemen of ruilen voor boter of spek, want het eten was op de bon en de hoeveelheid werd steeds minder. In de winter van 1944 hadden we bijna elke avond zgn. ’trekkers’ in huis, die uit het westen kwamen om hier eten te halen. Ze bleven dan 1 nacht over. Mijn vrouw kookte dan een grote pot met pap, waar ze erg dankbaar voor waren. Als ze de volgende morgen weer vertrokken kregen ze allemaal wat rogge mee, waar ze dan thuis weer pap van kookten. Kazematten. Op 23 oktober 1944 lieten de Duitsers hier in Terwolde de kazematten springen. Die waren vóór de oorlog gebouwd door de Hollandse militairen. Ze waren helemaal van beton en stonden langs de IJssel, bedoeld om de Duitsers voor de rivier tegen te houden, maar ze zijn nooit gebruikt. We werden door de Duitsers nog wel gewaarschuwd. De dijk werd afgesloten voor het verkeer. Als we een fluitje hoorden zouden ze de lont aansteken. Nu was 4 dagen eerder onze eerste dochter geboren, dus gingen we midden in het huis in een alkoof staan wachten met de baby op de arm. De klap was verschrikkelijk: de helft van de ruiten gingen kapot, schilderijen en spiegels rammelden naar beneden, de stukken beton kwamen nog tegen het huis aan (op een afstand van 100 m). Maar er stonden twéé kazematten en die andere zou een uur later aangestoken worden. We durfden niet meer in huis te blijven en zijn achter het huis achter een vijfroedige berg vol hooi gaan staan. De afstand van deze kazemat was iets groter, maar de klap was er niet minder om. Moeder en baby konden niet meer in huis wonen, dus heb ik ze met paard en brik zo gauw mogelijk naar mijn schoonouders gebracht. Zo gebeurde er overal wat. De Engelse vliegtuigen probeerden steeds de spoorbrug in Deventer te bombarderen. Dit lukte slecht, maar de omgeving werd wel getroffen: in februari 1944 werd de boerderij ‘De Hazelt’ geraakt door een bom, waarbij mevr. Schrijver verongelukte. De boerderij mét al het stamboekvee erin brandde totaal uit, terwijl Schrijver zelf met ons naar de Hengstenkeuring in Zwolle was. We hebben hier ook nog een groep Duitse soldaten in huis gehad, maar die gedroegen zich correct. Hun overste was een boerenzoon en moest niets hebben van de oorlog, hij werd ook maar gestuurd. We hebben een gewelfde kelder in huis. Daar hebben we vaak met onze buren gebruik van gemaakt. Ik had er wel enig gereedschap in liggen, b.v. een zware ijzeren hamer, een ijzerzaag enz. in geval ons huis geraakt zou worden en de kelder in zou storten. Haat. De bevrijding is hier betrekkelijk rustig verlopen. Over de hele oorlog zou ik nog veel meer kunnen schrijven, maar een ander heeft weer een ander verhaal. Dit wil ik nog even kwijt: in bovenstaande heb ik steeds netjes van ‘Duitsers’ geschreven, maar als ik het mondeling moest doen praatte ik van ‘MOFFEN’! Die haat verdwijnt nooit meer. 


+ Het Zorgvliet aan de Bandijk in Terwolde
+ Zorgvliet in Terwolde. De boog aan de deur is t.g.v. het huwelijk van Evert en Aaltje in 1943

Sponsoren

Kriebelz

 

e-Boekhouden.nl