Verhalen van A. Linthorst

Een vader, die “oom” werd genoemd 

Mijn zwager, H.Commandeur, getrouwd met mijn jongste zuster Tiny, was chirurg in Enschede. Hij was de eerste chirurg in Nederland die in de oorlog door de Duitsers werd opgeroepen om in Duitsland zijn ambt te gaan uitoefenen. Toen hij dit bericht kreeg, dook hij direct onder en deze onderduikperiode heeft jaren geduurd. Elke week, tot het laatst van de oorlog toe, heeft zijn opsporingsbericht in het politieblad gestaan, hetgeen ons, familieleden, op de “Engelenburcht” trouw door de politieagent Smit werd meegedeeld. De Duitsers wilden hem hebben, tot iedere prijs. Zijn vrouw, mijn zuster Tiny, werd met haar kinderen uit haar huis in Enschede gezet en verbleef gedurende de gehele oorlog bij onze moeder en broer Ben op de “Engelenburcht”. Harry Commandeur, die uit voorzorg geregeld van onderduikadres verwisselde, besloot een half jaar voor het einde van de oorlog ook bij mijn moeder in huis onder te duiken. Hun gezin was dan verenigd, maar het was nu extra oppassen geblazen. Iedereen, ook de dienstmeisjes, was volkomen ingelicht. De twee kinderen, die hun vader in jaren niet gezien hadden, werd verteld dat dit hun oom was, zoals ze hem dan ook trouw noemden. Niemand, ook de naaste buren, -neef Harry Linthorst en zijn vrouw Trees, in wiens huis Baron van Voorst tot Voorst en zijn gezin, die uit hun huis gezet waren, onderdak gevonden hadden- was op de hoogte gebracht. Op de Bevrijdingsdag kwam Harry Commandeur tot verbazing van de hele buurt plotseling tevoorschijn. Aan een ware nachtmerrie was gelukkig een goed einde gekomen en de kinderen leerden dat die “oom” in werkelijkheid hun vader was. Blijdschap in de gehele familie. Eind goed was gelukkig al goed! 

2. Het bevolkingsregister

Tijdens de laatste bezettingsjaren van de oorlog 1940-1945 verscheen er op zekere dag een publicatie in alle kranten, dat mannen van een bepaalde leeftijd zich tussen die en die datum moesten melden om in Duitsland te gaan werken. Deze oproep gold dus ook voor onze gemeente Voorst. Om de Duitsers te beletten te weten te komen wie hiervoor in aanmerking kwamen, werd door de “ondergrondse” het bevolkingsregister uit het gemeentehuis verdonkeremaand. Direct daarop namen de Duitsers tegenmaatregelen door razia’s te houden en zodoende vele dorpsbewoners op te pakken. Ik zelf en de andere directieleden van Linthorst Koninklijke Vleeswaren Fabriek wisten, door het personeel geholpen, aan deze greep te ontsnappen. Toen ‘s avonds de kust weer veilig was, spoedde ik mij naar huis, maar vond tot mijn grote verbazing en angst niemand thuis. Mijn vrouw en vier kinderen waren spoorloos verdwenen. Ook alle bewoners van de huizen in de buurt waren verdwenen. Na veel speuren en zoeken bleek, dat, toen ze van de razia’s hoorden, ze allen naar het Bruggenbos gevlucht waren, uit angst door de Duitsers gegrepen te worden. Toen ik de volgende dag gewoon weer aan mijn werk begonnen was, zag ik plotseling vanuit mijn kamer een auto met drie Duitse soldaten, waaronder een officier, zich bij de portier melden. Omdat ik geen kans zag te vluchten, besloot ik naar hen toe te gaan. Onmiddellijk richtten twee soldaten hun geweer op mij. Ik denk om mij te intimideren. Het gesprek dat toen volgde was, dat als het bevolkingsregister niet binnen twaalf uur terug was, er een aantal van de gevangen genomen mannen zou worden doodgeschoten “Misschien,” zei de Duitse officier, “kunt u er iets aan doen dat dit register binnen de tijd terugkomt, zodat bloedvergieten voorkomen kan worden.” Ik antwoordde hem, en dat was ook zo, dat ik hier absoluut niets van wist en dat ik niet zou weten wat ik hier aan doen moest. “Kijk maar wat je doen kunt,” antwoordde hij en hierop vertrokken zij. Nu had ik door een bevriende Apeldoornse relatie de Ortscommandant van Apeldoorn leren kennen. Een prima kerel, die vele, vele Nederlanders gered heeft en na de oorlog door de Nederlandse regering hiervoor beloond is met een onderscheiding. Vóór de oorlog had hij in Nederlands-Indie gewerkt. Hij sprak dan ook accentloos Nederlands. Eens toen ik voor onze medewerkers een “ausweis” (verblijfspapier op naam) moest hebben, zodat ze niet door de Duitsers gevorderd konden worden, had ik onder hun namen verschillende namen van onderduikers zitten, waaronder die van mijn zwager, de chirurg H. Commandeur, die al jaren door de Duitsers gezocht werd. Ik stempelde alle “ausweisen” en hij, de ortscommandant, ondertekende ze. “Als er valse namen onder zitten,” zei hij nog, “dan gaan we er beiden aan, wanneer dit ontdekt wordt.” Ook nu spoedde ik me op de ?iets naar Apeldoorn en legde de Ortscommandant de zaak uit. Hij wist hiervoor geen oplossing en stelde voor de Sicherheitsdienst in te schakelen, die in hetzelfde huis gevestigd was. Toen ik de zaak uitgelegd had, werd het termijn van terechtstelling twaalf uur uitgesteld. Was dan het bevolkingsregister nog niet terug, dan zouden er executies (doodmaken) volgen. Wonder boven wonder kwam het register in die verlengtijd boven water en vonden er geen executies plaats, maar werden alle gegijzelde mensen weer vrijgelaten. Een hele opluchting. Ik had voor me zelf het gevoel enige mensenlevens gered te hebben. 

Twee maal bevrijd! 

Toen de Canadezen bij Wilp de IJssel overgestoken waren, bereikten ze iets eerder de gebouwen van Linthorst Koninklijke Vleeswaren Fabrieken dan de kom van het dorp Twello. In de kantoren van de fabriek vestigden zijn hun ‘hoofdkwartier’. Tegenover de fabriek lagen twee grote weilanden van boer Demmers, wiens huis naast mijn huis ‘de Loghem’ genaamd, aan de Rijksstraatweg in Twello lag. In deze weilanden hadden zich honderden Canadese tanks geïnstalleerd Toen dit punt bereikt was, stopte plotseling de Canadese opmars. Iedereen dacht dat de Duitse soldaten op de vlucht waren en in geen velden of wegen meer te bekennen waren. Dit was een grote vergissing, waar Jean Huisman, directie-chauffeur, de dupe van werd. Zijn woonhuis was enige honderden meters van de fabriek gelegen. Ook hij dacht dat er zich geen Duitse soldaat meer in de nabijheid bevond en hij begaf zich per fiets op weg om bij bakker Bosgoed brood te gaan halen. Halfweg in de ‘Tienmorgen’ (zo heet die straat nog) sprong er plotseling een Duitse soldaat op de weg, hield hem aan en vroeg waar hij naar toe wilde. Hij verstijfde letterlijk van schrik. “Dus toch nog Duitsers vlakbij in de buurt!” Hij mocht en moest zelfs doorgaan, maar hem werd op straffe van de kogel verboden naar huis terug te keren. Het heeft enige dagen geduurd, voordat de Canadezen hun opmars voortzetten en bakker Bosgoed passeerden, zodat Jean Huisman toen voor de tweede keer bevrijd werd. Toch nog een gelukkige afloop voor hem. 

Een vader, die “oom” werd genoemd  Mijn zwager, H.Commandeur, getrouwd met mijn jongste zuster Tiny, was chirurg in Enschede. Hij was de eerste chirurg in Nederland die in de oorlog door de Duitsers werd opgeroepen om in Duitsland zijn ambt te gaan uitoefenen. Toen hij dit bericht kreeg, dook hij direct onder en deze onderduikperiode heeft jaren geduurd. Elke week, tot het laatst van de oorlog toe, heeft zijn opsporingsbericht in het politieblad gestaan, hetgeen ons, familieleden, op de “Engelenburcht” trouw door de politieagent Smit werd meegedeeld. De Duitsers wilden hem hebben, tot iedere prijs. Zijn vrouw, mijn zuster Tiny, werd met haar kinderen uit haar huis in Enschede gezet en verbleef gedurende de gehele oorlog bij onze moeder en broer Ben op de “Engelenburcht”. Harry Commandeur, die uit voorzorg geregeld van onderduikadres verwisselde, besloot een half jaar voor het einde van de oorlog ook bij mijn moeder in huis onder te duiken. Hun gezin was dan verenigd, maar het was nu extra oppassen geblazen. Iedereen, ook de dienstmeisjes, was volkomen ingelicht. De twee kinderen, die hun vader in jaren niet gezien hadden, werd verteld dat dit hun oom was, zoals ze hem dan ook trouw noemden. Niemand, ook de naaste buren, -neef Harry Linthorst en zijn vrouw Trees, in wiens huis Baron van Voorst tot Voorst en zijn gezin, die uit hun huis gezet waren, onderdak gevonden hadden- was op de hoogte gebracht. Op de Bevrijdingsdag kwam Harry Commandeur tot verbazing van de hele buurt plotseling tevoorschijn. Aan een ware nachtmerrie was gelukkig een goed einde gekomen en de kinderen leerden dat die “oom” in werkelijkheid hun vader was. Blijdschap in de gehele familie. Eind goed was gelukkig al goed!  2. Het bevolkingsregister Tijdens de laatste bezettingsjaren van de oorlog 1940-1945 verscheen er op zekere dag een publicatie in alle kranten, dat mannen van een bepaalde leeftijd zich tussen die en die datum moesten melden om in Duitsland te gaan werken. Deze oproep gold dus ook voor onze gemeente Voorst. Om de Duitsers te beletten te weten te komen wie hiervoor in aanmerking kwamen, werd door de “ondergrondse” het bevolkingsregister uit het gemeentehuis verdonkeremaand. Direct daarop namen de Duitsers tegenmaatregelen door razia’s te houden en zodoende vele dorpsbewoners op te pakken. Ik zelf en de andere directieleden van Linthorst Koninklijke Vleeswaren Fabriek wisten, door het personeel geholpen, aan deze greep te ontsnappen. Toen ‘s avonds de kust weer veilig was, spoedde ik mij naar huis, maar vond tot mijn grote verbazing en angst niemand thuis. Mijn vrouw en vier kinderen waren spoorloos verdwenen. Ook alle bewoners van de huizen in de buurt waren verdwenen. Na veel speuren en zoeken bleek, dat, toen ze van de razia’s hoorden, ze allen naar het Bruggenbos gevlucht waren, uit angst door de Duitsers gegrepen te worden. Toen ik de volgende dag gewoon weer aan mijn werk begonnen was, zag ik plotseling vanuit mijn kamer een auto met drie Duitse soldaten, waaronder een officier, zich bij de portier melden. Omdat ik geen kans zag te vluchten, besloot ik naar hen toe te gaan. Onmiddellijk richtten twee soldaten hun geweer op mij. Ik denk om mij te intimideren. Het gesprek dat toen volgde was, dat als het bevolkingsregister niet binnen twaalf uur terug was, er een aantal van de gevangen genomen mannen zou worden doodgeschoten “Misschien,” zei de Duitse officier, “kunt u er iets aan doen dat dit register binnen de tijd terugkomt, zodat bloedvergieten voorkomen kan worden.” Ik antwoordde hem, en dat was ook zo, dat ik hier absoluut niets van wist en dat ik niet zou weten wat ik hier aan doen moest. “Kijk maar wat je doen kunt,” antwoordde hij en hierop vertrokken zij. Nu had ik door een bevriende Apeldoornse relatie de Ortscommandant van Apeldoorn leren kennen. Een prima kerel, die vele, vele Nederlanders gered heeft en na de oorlog door de Nederlandse regering hiervoor beloond is met een onderscheiding. Vóór de oorlog had hij in Nederlands-Indie gewerkt. Hij sprak dan ook accentloos Nederlands. Eens toen ik voor onze medewerkers een “ausweis” (verblijfspapier op naam) moest hebben, zodat ze niet door de Duitsers gevorderd konden worden, had ik onder hun namen verschillende namen van onderduikers zitten, waaronder die van mijn zwager, de chirurg H. Commandeur, die al jaren door de Duitsers gezocht werd. Ik stempelde alle “ausweisen” en hij, de ortscommandant, ondertekende ze. “Als er valse namen onder zitten,” zei hij nog, “dan gaan we er beiden aan, wanneer dit ontdekt wordt.” Ook nu spoedde ik me op de ?iets naar Apeldoorn en legde de Ortscommandant de zaak uit. Hij wist hiervoor geen oplossing en stelde voor de Sicherheitsdienst in te schakelen, die in hetzelfde huis gevestigd was. Toen ik de zaak uitgelegd had, werd het termijn van terechtstelling twaalf uur uitgesteld. Was dan het bevolkingsregister nog niet terug, dan zouden er executies (doodmaken) volgen. Wonder boven wonder kwam het register in die verlengtijd boven water en vonden er geen executies plaats, maar werden alle gegijzelde mensen weer vrijgelaten. Een hele opluchting. Ik had voor me zelf het gevoel enige mensenlevens gered te hebben.  Twee maal bevrijd!  Toen de Canadezen bij Wilp de IJssel overgestoken waren, bereikten ze iets eerder de gebouwen van Linthorst Koninklijke Vleeswaren Fabrieken dan de kom van het dorp Twello. In de kantoren van de fabriek vestigden zijn hun ‘hoofdkwartier’. Tegenover de fabriek lagen twee grote weilanden van boer Demmers, wiens huis naast mijn huis ‘de Loghem’ genaamd, aan de Rijksstraatweg in Twello lag. In deze weilanden hadden zich honderden Canadese tanks geïnstalleerd Toen dit punt bereikt was, stopte plotseling de Canadese opmars. Iedereen dacht dat de Duitse soldaten op de vlucht waren en in geen velden of wegen meer te bekennen waren. Dit was een grote vergissing, waar Jean Huisman, directie-chauffeur, de dupe van werd. Zijn woonhuis was enige honderden meters van de fabriek gelegen. Ook hij dacht dat er zich geen Duitse soldaat meer in de nabijheid bevond en hij begaf zich per fiets op weg om bij bakker Bosgoed brood te gaan halen. Halfweg in de ‘Tienmorgen’ (zo heet die straat nog) sprong er plotseling een Duitse soldaat op de weg, hield hem aan en vroeg waar hij naar toe wilde. Hij verstijfde letterlijk van schrik. “Dus toch nog Duitsers vlakbij in de buurt!” Hij mocht en moest zelfs doorgaan, maar hem werd op straffe van de kogel verboden naar huis terug te keren. Het heeft enige dagen geduurd, voordat de Canadezen hun opmars voortzetten en bakker Bosgoed passeerden, zodat Jean Huisman toen voor de tweede keer bevrijd werd. Toch nog een gelukkige afloop voor hem.  + Het industrieterrein aan de Leigraaf heet de Engelenburcht. Heel veel arbeiders uit Twello en Wilp hebben gewerkt in de vleesfabriek van de gebroeders Linthorst.
De heer A.W.M. Linthorst geboren 07-04-1901 overleden 02-09-1991

Sponsoren

Bosch

 

e-Boekhouden.nl